Om vijf uur kom ik aan in Noria de Angeles. Negentig kilometer achter me, dreigende onweerswolken voor me, een goed moment om te stoppen. Ondanks dat hiernaast de grootste zilvermijn ter wereld ligt is het plaatsje gespeend van iedere toeristische infrastructuur. Geen hotel of restaurant te bekennen, zelfs de meeste winkels zijn al dicht.
Op het plein probeer ik het bij een paar oude mannetjes. Nee, er is geen hotel, maar kom eens... Eén van de oude mannetjes loopt een aantal meters naar rechts en wijst in de verte naar een blauw huis. Daar zou ik terecht kunnen. Ook goed.
Net op dat moment komt de plaatselijke ijscoboer langs. Hij hoort dit alles aan en zegt dan "Maar Lucas dan". Ach, natuurlijk! Lucas heeft nog wel een bed beschikbaar. Het oude mannetje pakt zijn fiets, en gezamenlijk rijden wij naar het huis van Lucas. Daar aangekomen blijft het achter de gesloten ramen angstvallig stil. Pas na aanhoudend kloppen van het oude mannetje valt er wat gestommel te horen. De deur gaat op een kier. Er worden wat woorden gewisseld, en het oude mannetje stapt weer op zijn fiets, mij achterlatend in de handen van Lucas.
Lucas blijkt een vent van voor Mexico flinke proporties, met een ironische blik in de ogen, een mond vol rotte tanden, en een bierbuik om trots op te zijn. Dat is ie dan ook.
Kom maar hier met die fiets, zegt Lucas. Gezamenlijk duwen we de fiets naar binnen. Ik volg hem naar een soort werkplaats. Naast de tafel waar schoenen worden gerepareerd staat inderdaad een bed. Het is oud, maar het doet het nog prima, zegt Lucas. Als om zijn woorden kracht bij te zetten laat hij zich lachend languit op het bed vallen. Het bed zakt een halve meter in en veert dan weer terug.
"Kan ik mij ook douchen?" vraag ik. Lucas gaat mij voor naar zijn eigen vertrek. Daar blijkt inderdaad een douche, die er bovendien nog redelijk proper uitziet. Agua fría, zegt Lucas, koud water. "No es caliente?", probeer ik nog. Nee, agua fría. Agua fría is stoer, en Lucas slaat zichzelf als een Tarzan op de borst.
"Wat moet dit alles kosten?", vraag ik. Honderd pesos, zegt hij lachend. Jaja. Uiteindelijk komen we uit op de helft.
Na het douchen zeg ik dat ik honger heb. Aah, eten. Eten is goed voor je, aldus Lucas, en hij toont vol trots zijn bolle buik. Kom maar mee. Gezamenlijk gaan wij op pad naar de kruidenier.
Onderweg lijkt iedereen Lucas te kennen. Hij wordt van alle kanten gegroet. Er wordt gelachen. Van de woorden die worden uitgewisseld versta ik niets, maar het gaat ongetwijfeld over mij. Ik koop brood, kaas, tomaat, avocado en sap. Meer zit er niet in vandaag. Maar het voldoet.
Na het eten ga ik achterbuiten naar de - nog steeds dreigende - onweerswolken kijken. Lucas komt naast me zitten. Hele verhalen houdt hij, die ik zelfs na twee keer herhalen nog nauwelijks begrijp. Maar af en toe knikken en si of no zeggen blijkt voor Lucas voldoende. Zelf vind ik het wel mooi zo. Gedoucht, gegeten en een dak boven mijn hoofd, meer heb ik niet nodig. |